Of ze wilde wonen in mijn wereld, op het
plekje wat ik ooit zorgvuldig als toevluchtsoord voor mezelf had ingericht, je
komt er door naar dromenland te reizen en da’s voor mij bij het vierde
sterrenstelsel rechtsaf, nog een poosje rechtdoor en als je dan door een zwart
gat in de andere kant van de hemel terechtkomt dan ben je er wel zo ongeveer.
Er zijn natuurlijk nog veel meer manieren om
er te komen en dit is er een van, het zou eenvoudigweg teveel tijd vragen om
ze allemaal te duiden en dient verder ook geen enkel nut, in dit geval laat
ik het dan ook maar zo, wie weet kom ik er nog wel eens op terug.
Mijn plekje is een eiland in een diepblauwe
zee, palmbomen op het strand en een mooie grote berg om in te wonen, op stille
nachten bouwde ik hier trappen en richtte er kamers in, ik droomde er een dorp
met lieve mensen voor als ik niet alleen wilde zijn en als ik wilde dan kon ik
er door slechts een keer met mijn ogen te knipperen vliegen in een vliegtuig
van gekleurd papier, hiermee bevocht ik dan de draken die ik altijd overwinnen
kon.
Onder aan de berg in de lagune een zeilschip
waarvan de zeilen altijd met wind gevuld zijn, slechts mijn ogen dicht, alles
tot mijn beschikking en altijd de held die op handen werd gedragen, hier kon ik
kind en volwassene tegelijk zijn, het was er altijd veilig en warm en voor vele
jaren beschouwde ik deze wereld als mijn thuis.
Als ze hier zou willen wonen wilde ik
gekleurde linten langs alle paden in de bossen hangen en bij de vallende
duisternis zouden er als vanzelf lantaarns tevoorschijn komen die de omgeving
in zacht getinte kleuren verhelderden.
“Wil je wonen in mijn dromen, lief?”, zo vroeg
ik haar ten tweede maal en ik schoof een krul van heur mooie haren achter haar
oor terwijl ze naar me glimlachte en haar handen in de mijne legde.
“Nee, wonen wil ik er niet, die wereld is de
jouwe en ik hoor daar niet thuis, vannacht wil ik met je mee gaan kijken en daarna
laat ik je en ga weer weg, zo gauw je dan weer echt naar me toe wilt komen dan
hangt bij mij de vlag uit.
Dan plukken we samen bloemen in mijn tuin en
drinken thee met een stukje taart onder de appelboom”.
Daar bij die boom woont een kaboutertje wiens
naam we hier verder niet uit zullen spreken, zeg zijn naam en hij gaat zijns
weegs om verder nooit weerom te komen, dit wil geen mens op zijn geweten hebben
en er is dan ook geen sprake van hem te vernoemen, dit laten we met rust.
Dus schrijf ik ’s morgens liefde in haar tuin
en zing er liedjes die alleen zij kan horen en verstaan, tegen de avond plukken
we dan gras en verzamelen twijgen voor een bed onder de sterren.
In een hoekje van de tuin heb ik twee zakjes
met sterrenstof gelegd, daarmee vul ik onze kussens zodat we weg kunnen dromen
terwijl ik bijna zeker weet dat er op de maan een mannetje loopt te buitelen
van genoegen, hier ruilen we oud gedroomd voor nieuw……
Namastè
!!!