zaterdag 26 november 2011

"Maangeruis".








Er zou een heks voor de maan door vliegen op een bezemsteel en tegelijkertijd zouden dan alle boze dromen weer verdwijnen, met dit beeld voor mijn ogen werd ik wakker. 
De verpozing die de slaap me moet brengen alsmede de rust die er momenteel dus niet is, ik slaap maar weinig en niet vast genoeg om uitgerust te raken. 
Tegelijkertijd is mijn dagelijkse gang maar erg roerig voor me en ik krijg veel prikkels in een keer binnen, moeilijk om dan de verschillende energieën nog te kunnen scheiden, wie is wat en hoe zat het ook alweer, dit overvalt me op de gekste momenten van de dag.


’s Avonds en ’s nachts dan droom ik mijn eigen  wereldje, als het huis hier niet meer schreeuwt en er geen geroezemoes meer is, dan stap ik in mijn bootje en reis ik af naar een plaats die droomloos en rustig is.
Er is daar niemand die het waarom van mijn dwaze acties hoeft te weten en alle vragen worden op een brandstapel gegooid, ik dans met trollen en kabouters om het vuur heen, blij en verbonden in een roes waarin de droom niet meer nodig is. 
Hier is alles helder voor me, er is nog slechts het moment wat er telt en als ik mijn ogen openmaak, nat bezweet, de cadans van de trommels weg aan het sterven is, zie ik een paar elfjes in de bomen zitten die me een knipoog geven en wenken.


Ik begeef me naar de zoom van het woud en de maan ruist zachtjes, elfjes die zachtjes giechelen en bij elke beweging die ze maken valt er een glinsterend stof van hun vleugeltjes, “sterrenstof”, de magie van het woud en de bergen die erachter liggen. 
Hier wil ik zijn, in al mijn nieuwsgierigheid, onbevangenheid, laat ik alles wat me belemmert achter me, in de bergen die achter het woud liggen woont een nieuw huis voor mij. 
Zachtjes spreken stemmen van stilte de belofte, als ik nu doorga komt het goed, er zal een licht zijn om me te leiden en als ik eenmaal door het bos heen ben dan hoef ik alleen nog maar de beek naar de bron te volgen. 
Hier hoef ik geen energie meer te verzamelen om die vervolgens vast te moeten houden ter bescherming van mijn ego, ik hoef hier slechts te zijn.


Alles is voorhanden, ik bouw een huis in een grot en daar brand een eeuwig vuur, daar hoef ik in deze wereld zelf niets aan te doen, hier zijn geen koningen en lakeien en mijn narrenkap ligt thuis onder mijn bed. 
Het volk keer ik de rug toe want alles is slechts schijn en de meeste van mijn grappen heb ik al gegeven, “vermaak” verstopt onder een mom. 
De nacht is hier altijd zonder wolken en aan het firmament staan iedere nacht de mooiste sterren, in deze droom wil ik blijven wonen, hier is mijn eigenlijke thuis. 
Twee kleine fretjes die ik tegen  ben gekomen op mijn reis hiernaartoe zijn bij me ingetrokken en ik vermaak me dagelijks met een glimlach om hun dwaze capriolen, nu zitten ze naast me in de vrede van deze nacht.


Ik steek mijn beide handen uit naar het al en pluk er twee sterretjes  uit, de ene voor mijn linker en de ander voor mijn rechter vriendje, een zacht geknor en gekir is hierdoor mijn deel, het is goed zo, dit voelt goed. 
Nu dan zweeft de grootste ster tot ergens voor mijn neus en alles om mij heen wordt helderblauw en zacht, de kern van het licht is geel. 
Dit omarm ik met mijn energie en pas nu voel ik hoe alles universeel is, ik ben in alles en alles is in mij, ik adem rustig in en ook weer uit, de eenvoud van het zijn. 
Zo creëer ik alles wat ik nodig heb zelf om me heen en weet dat het zo goed is. 
Hier op deze plaats mag ik zijn, zonder oordeel, zonder waarden en zonder woorden, slechts zijn…




..”Dromen”.